Ontwikkeling
Het toreninstrument - oorsprong en ontwikkeling
Ten behoeve van de openbare tijdsaanduiding worden klokken in Europese steden en dorpen reeds eeuwenlang gebruikt om daarop de uurslagen aan te geven - gedirigeerd vanuit het uurwerk (zie Uurwerken). Alleen in de Nederlanden ontwikkelde zich daaruit vanaf de veertiende eeuw het carillon, de beiaard of het klokkenspel.
Afwijkende ontwikkeling
Het werd in deze landen gebruikelijk dat een steeds omvangrijker reeks klokjes vóór de uurslagen een kort melodietje speelde. Daardoor werd men beter geattendeerd op de komende uurslag. Niet voor niets kreeg zo'n reeks op den duur de naam voorslag, ontleend aan de functie.
Zo'n muziekstukje - langzamerhand ook meerstemmig - werd tot klinken gebracht door een draaiende metalen trommel met uitstekende, verplaatsbare pennen. Deze brachten via metalen draden hamers bij de klokken in beweging die deze aansloegen.
Daarnaast werden deze klokken op den duur op vastgestelde tijden bespeeld: hoog in de toren met behulp van een klavier door een musicus in dienst van de stad.
Ook Den Haag groeide, na het gereedkomen van de toren bij de Grote Kerk omstreeks 1424, mee in deze nieuwe vorm van klokgebruik binnen de Nederlanden. Ook hier werd een uurwerk met een voorslag geplaatst. Dit moet op den duur eveneens handmatig met behulp van een klavier zijn bespeeld.
Geen geschikte torens
Bij gebrek aan geschikte torens in het Haagse centrum vond geen uitbreiding van het aantal instrumenten plaats. Dat was wel het geval in Amsterdam, Utrecht of Rotterdam.
In de twintigste eeuw werd deze achterstand echter ingehaald. In 1975 kreeg de toren van de Scheveningse Oude Kerk aan de Keizerstraat een carillon. In de periode 1994-2000 gevolgd door de beiaard in de markante toren van het Vredespaleis.